meisjesschool ‘Heilige Familie’

Als stichter van deze onderwijsinstelling moet, net als bij de jongensschool St.-Gummarus, Z.E.H. Michiels aangeduid worden.
Reeds bij zijn prille aanstelling tot pastoor van de parochie H.Familie, wou hij naast een jongensschool ook een meisjesschool en een ‘bewaarschool’ voor de Meylwijk.
Dit laatste project liep echter niet van een leien dakje. Eerst moesten er genoeg financiële middelen bij elkaar gebedeld worden. Hij ontving giften van verschillende weldoeners waaronder de families Van Bosstraeten en De Marnix. Juffrouw Fanny Notelteirs zorgde met haar gulle gift van 2 000 BFR ervoor dat een eerste perceel bouwgrond van
3,45 are van de familie Kets-Nieuwejaers kon aangekocht worden. Daardoor wordt zij als één van de stichters van de meisjesschool beschouwd.

Pastoor Michiels kon op dezelfde 14de april 1908 een aangrenzend perceel van 3,35 are bekostigen, toebehorende aan de familie Goetzé-Wouters. Op deze gronden bevinden zich onze huidige nieuwbouw (turnzaal met berging en kleedkamers, sanitair complex, klaslokalen) en fietsstallingen. Op 11 mei 1908 werd door de stad een stuk grond afgestaan van 13,45 are. Een deel werd gebruikt als hof van de pastorie en op het andere deel kon men een school- en kloostergebouw oprichten.
Nadat de koop op 8 augustus 1908 bezegeld was, kon aannemer Geuns uit Lier onder toezicht van architect Carreels starten met de bouw van een kleuterschool, een lagere school voor meisjes én aanpalende kloostergebouwen. Boven de ingang aan de straatkant werden de beelden van de H. Familie geplaatst.
Via de dubbele voordeur kwam men in een brede gang waarlangs vier ruime klassen te bereiken waren. Een monumentale, houten trap verschafte toegang tot de bovenverdieping: vier royale lokalen met aan de straatkant een klein lokaal dat oorspronkelijk dienst deed als ontvangstruimte.

Drie jaar na de jongensschool kon de meisjesschool H. Familie op 23 september 1909 haar deuren openen. Aan de “Congregatie der Christelijke Scholen van den H. Jozef Calasanz” uit Vorselaar werd gevraagd om onderwijzend personeel te voorzien. Zo startten er dat eerste schooljaar zes zusters: vier voor de lagere school en twee voor de bewaarklassen”. Het waren: Moeder Pocomia en de zusters Felicie, Idulfa, Leopolda, Albine en Sofie.

Op 16 oktober 1909 werd de school aangenomen en telde zij al 270 leerlingen in de lagere school en 140 kleuters in de bewaarschool. De bemeubeling van de school werd deels door de pastoor en deels door ‘het moederhuis te Vorselaar’ bekostigd.

Om de meisjes van de parochie van boven de twaalf ’s zondagsnamiddags ‘aangenaam vermaak te verschaffen en ze van gevaarlijke plezieren af te houden’ werd er in 1911 een patronaat opgericht, gesponserd door enkele weldoeners zoals J. Notelteirs, Mme Van Bosstraeten, Mme Wegge.
Er werd vanuit de vrijwilligstersgroep van juff. Van Immerseel, Mme Wegge, Haverals en Van de Wijngaerd gevraagd om twee zusters als bewaaksters te sturen. De zusters Albine en Felicie kregen de ondankbare taak om de meisjes van 20 jaar en ouder te surveilleren. Het patronaat had plaats in ’t Kranske van 16.00 u tot 20.00 u. ’s Avonds werden de twee kloosterlingen ‘in gesloten voituur’ naar huis gebracht op kosten van juff. Van de Wijngaerd. Na WO I bleef van dit nobel werk niets meer over en werd het in de stad ingericht door de Zusters Ursulinen.
Om de oudere meisjes op de parochie te houden, werd in september 1911 een kantschool mét atelier opgericht.

Bij gebrek aan lokalen werd de leer- en werkschool in hetzelfde klasgebouw ondergebracht wat direct voor commotie zorgde. Dat was namelijk verboden door de stad in overeenkomst met de grote ateliers. Zr. Albine mocht haar leerschool behouden op voorwaarde dat Zr. Servanda de werkschool opdoekte.

Mevrouw Rosalia Vermeulen-Segers zorgde samen met juff. Martha Van der Veken (een gediplomeerde meesteres in staatskantschool te Lier) in de grootste geheimhouding voor de nodige modellen van Lierse kant. Door zelfstudie kon men daarmee dan aan de slag. Aangezien er ook leerlingen van de vierde graad naar de kantschool kwamen, werd er gewerkt van 7.30 tot 8.30, van 11.00- tot 12.00, van 13.00 tot 14.30 en van 16.00 tot 19.00. Bij het vertrek van Zr. Albine werd deze leerschool in 1928 opgedoekt.

Wanneer in 1914 het grof geschut van de Duitse legers Lier beschoot, vluchtten de zusters naar Antwerpen. Omdat de vijand zo vlug oprukte, trokken ze verder en vonden in Bergen-op-Zoom een schuilplaats bij de zusters Francescanessen en verpleegden zij gedurende een tweetal weken gevluchte landgenoten.
Op 27 oktober keerden zij weer en vonden zij een klooster en een school terug die gehavend en geplunderd waren. De zijgevel van de school en het dak hadden serieus te lijden gehad van de bommen en de meeste ruiten waren verbrijzeld. De bezetters hadden hun intrek genomen en hun paarden hadden zij in de klassen gestald.
Na enkele weken verlieten de Duitsers de gebouwen en kon alles worden gereinigd en verlucht. De vernielde lokalen werden zo goed als mogelijk terug ingericht als klaslokalen.
Bij de aanvang van schooljaar 1916-1917 werd er een vijfde klas lagere school opgericht die geleid werd door zuster Chrysanta.

Op het einde van die eerste wereldoorlog kon zuster Pocemia directie zonder klas worden en nam zuster Gonzaline haar klas over. Een jaar later kwam zuster Humilia de zesde klas voor haar rekening nemen.
De jaren twintig zijn bijzonder ‘vruchtbaar’ voor de meisjesschool aan de Leuvense poort: in 1921 kon er naast een zevende klas (Zr.Amabilis), met een achtste klas in de lagere school gestart worden o.l.v. de eerste lekenonderwijzeres: juffrouw De Cock. Na een korte onderbreking van twee jaar was er terug de mogelijkheid om een tweede bewaarklas in te richten. De kleuterklassen werden in twee lokalen van de jongensschool ondergebracht. Dat deze feiten voor alle betrokkenen het één en het ander teweegbracht, hoeft geen verdere uitleg.

Op de Kesselsesteenweg werden in 1927 tegen de zuidgevel van de bestaande school vier klassen bijgebouwd: twee op de benedenverdieping en twee op de eerste verdieping, voorzien van een smalle, gietijzeren trap en een aparte ingang langs de speelplaats.
Zo konden niet alleen de twee kleuterklassen terugkomen naar de meisjesschool maar startte er ook een derde bewaarklas en een negende klas lagere school. Daarmee verdween wel voor een groot stuk de ‘lusthof’ die tussen kerk en school was aangelegd.

In 1930 telde de school 350 leerlingen in de LS en 150 leerlingen in de KS geleid door elf zusters en twee juffen.
Om de gevolgen van de crisis in de jaren dertig een beetje te verzachten, stichtte Zr. directrice Adilia in 1932 een naaikransje. De behoeftige kinderen mochten over de middag blijven eten en kregen gedurende enkele jaren ook soep, daarna koffie. Datzelfde jaar groeide de school verder en werd een tiende klas lagere school geopend.

links de uitbreiding in 1933

Men besliste dan ook in 1933 de school uit te breiden met twee klaslokalen. Deze werden als tweede verdieping gebouwd op de bestaande uitbreiding.
De vierde graad kon zo een afzonderlijk lokaal innemen en de pas ingerichte ‘inhalingsklas’ nam het andere in beslag.

Twee jaar later was het gedaan met in de modder te ploeteren want met hulp van stadswerklieden werd de speelplaats betegeld rond de majesteuze bomen.

De jonge moeders van de parochie wensten een bewaarklas voor driejarigen en Z.E.H. deken Caers had graag de kinderen van de Leuvense poort in een eigen ‘kranske’ zien vergaderen. Maar ja, daarvoor ontbraken er lokalen… Dankzij de giften, geschonken aan Zr. Idulfa in 1936 bij haar gouden jubileumfeest, kon de bouw van een ‘kranske’ met aangrenzende klas aanvangen. Daarin was plaats voor twee klassen en een vierde graadskeuken, gescheiden door grote houten vouwdeuren.

Een nieuwe vierde bewaarklas kon spoedig starten o.l.v. juffrouw Van Wichelen. Het meisjespatronaat kende aanvankelijk groot succes maar geleidelijk minderde de aantrekkingskracht want in de stad was er wel ander plezier te vinden. Ze werd na een tijdje alleen nog maar bezocht door kinderen die volgens de toenmalige directrice “thuis
goed bewaakt werden”.

extractie uit dagboek van een zuster :
“De winter van ’39-’40 was buitengewoon streng. Op bevel van de stad bleven de scholen vier weken gesloten.
In de lente van 1940 brak de verschrikkelijke oorlog uit. De brutale inval van de Duitsers zette ons land in rep en roer, en gooide hier ook te Lier alles overhoop. Bange moeders kwamen afgelopen om het spaarboekje van hun kinderen, schreiende meisjes meldden het droevig vertrek van hun vader of broer, onthutste leerlingen grepen hun schoolgerief bij elkaar, … De radio riep: “Scholen sluiten!”
’t Was vrijdag voor Sinksen, 10 mei,… Vliegtuigen ronkten aanhoudend, het afweergeschut rommelde dof, het alarmsein van de sirenes weerklonk.
In de namiddag trokken Franse motorrijders voorbij en de schooljeugd juichte hen geestdriftig toe.
Af en toe bombardementen in de verte… We overnachtten in een klas waar we ons veilig achtten.
Zondag 12 mei, vergastten we vermoeide vluchtelingen uit Herentals met o.a. Eerwaarde Broeders met 135 weesjongens. Na een verfrissing en een rustpoos trokken ze allen verder. Eindelijk maakten we zelf voorbereidingen tot de vlucht in geval van verplichte evacuatie.

Rond vijf uur bevel: “Lier ontruimen!”

In deze benarde tijden kwam winterhulp de schooljeugd tegemoet met melk, soep, soyabeschuit, vitaminen, levertraan, bonen, vis en bijkomende lichte maaltijden. ’t Halvedagstelsel ging van 1 tot 5, onderbroken door een speel- en eettijd. ’t Was zeker geen bevordering voor ernstige studie.

Nieuwjaar ’44. Een tijdspanne van angst. Vreselijke bombardementen maar op 4 september traden de Engelsen onze stad triomfantelijk binnen. Doch de vreugde werd spoedig verstoord door de V-1 waarvan alhier de eerste terecht kwam naast het Spui op zo’n 500 m van onze school. Talloze ruiten vlogen rinkelend aan stukken maar als bij wonder liep geen enkel van onze leerlingen enig letsel op. Steeds talrijker kwamen de vliegende bommen: 50 tot 60 vlogen er per dag over onze streek. Op Lierse bodem vielen er 198 waarvan
er één op 300 m van onze school. Zij vernielde een rij huizen op de Berlaarsesteenweg en kostte elf mensenlevens. Onze school leek een barak: kapotte ruiten met zakken, planken en karton toegenageld. Ondertussen bleven we in contact met onze leerlingen door huiswerk en bezoeken. Ouders die het verlangden, mochten hun kinderen op eigen verantwoordelijkheid naar school sturen om Frans te leren en om de kleintjes te leren lezen.

Op 4 november ’44 legden de Canadezen beslag op onze school. Enkele dagen kwamen hun uitrustende troepen daar logeren.

Op tweede kerstdag kwam er een voorname afdeling van het R.E.M.E. van het Engelse leger onze school innemen.

Tijdens die oorlogsjaren kon de school het tweede leerjaar ontdubbelen en werd Juffrouw De Winter de nieuwe klastitularis.
Na het vertrek van de laatste soldaten uit de school was het tijd om de schade op te meten van wat de directrice verwoordde als ‘de Engelse bezetting’. Zelfs de wip op de speelplaats hadden ze vernield.

In 1949 telde de lagere school 285 leerlingen (10 klassen) en de kleuterschool 200 (5 klassen) geleid door elf zusters en zes leken.
Datzelfde jaar werd de oud-leerlingenbond gesticht.

In 1955 werd het gouden bestaansjubileum van de parochie en haar beide scholen gevierd.

En dan 1958: het jaar van ‘den expo’. Natuurlijk werd er vanuit de school een trip naar de wereldtentoonstelling in Brussel georganiseerd en zorgde voor een enorme indruk bij de leerlingen.

Het zevende jaar werd in 1959 omgewerkt tot eerste oriëntatiejaar technische school en datzelfde jaar werd er in de Kapelstraat een grond aangekocht met de bedoeling een secundaire school te stichten. Spoedig werd deze school zelfstandig met een eigen directie en had de parochie haar eigen middelbare school.
Deze humaniora- en beroepsschool zal in 1967 officieel van start gaan om in 1971 stilaan omgevormd te worden tot Bijzonder Secundair onderwijs.

Vanaf 1962 werd een schoolfeest van de jongens- en meisjesschool samen met de oud-leerlingen ingericht om de stijgende autobuskosten in te dijken.

Vanaf 1962 tot 1966 worden vier kleuterklassen tijdelijk overgeheveld naar de jongensschool.
Zuster Félicienne organiseerde in 1964 een open schooldag voor het vijfde en het zesde leerjaar met een uiteenzetting over de studiemogelijkheden.
1965 was het begin van de open schooldag van laatste kleuterklas en eerste graad.

Het prijzenfeest viel weg en vanaf 1967 werden de uitslagen niet meer publiekelijk geproclameerd. Men besloot twee examens in te richten gevolgd door een oudercontact.
In 1969 werd de vijfdaagse schoolweek ingevoerd.

Op 18 juli 1973 werd de zustergemeenschap aan de Kesselsesteenweg opgeheven en kwam in de kloosterwoning aan de voorkant een conciërge zijn intrek nemen tot 1976. De achterkant van het klooster werd anderhalf jaar gebruikt als peutertuin maar bleek niet leefbaar en werd dus vlug opgedoekt.
In datzelfde jaar 1973 had dat als gevolg dat directeur Goossens van de jongesschool Sint-Gummarus zo schoolhoofd werd van beide parochiescholen.

In 1977 heeft men de communiteit van de zusters terug opgericht onder impuls van de toenmalige parochiepriester Smit.
Maar de zes zusters die hun intrek namen in het klooster zouden zich niet met onderwijs bezighouden maar de activiteiten van de parochie ondersteunen. Natuurlijk kenden de oud-leerlingen de kloosterlingen als leveranciers van boterhammen met choco wanneer de brooddoos vergeten was. De laatste zusters verlieten het klooster in het midden van de jaren negentig.

In 1978 werd de school gemengd en kwam er een nieuwe directie mevrouw Van den Bulck – Lodewijckx.
Twee jaar later werd de samensmelting van de beide parochiescholen compleet doordat alles onder één naam werd ondergebracht: Gesubsidieerde vrije gemengde basisschool Heilige Familie.

0